Het kerstverhaal volgens Sarah

Menno WiersmaCOLUMNS

De loop der geschiedenis wordt vaak bepaald door toevallige samenlopen van omstandigheden. Het kerstverhaal is op uiteenlopende manieren opgetekend, verteld, verkondigd, gepredikt en uitgebeeld. Meer dan eens  wordt er echter een loopje met de geschiedschrijving genomen. Mattheüs en Lucas benaderen het origineel in de bijbel nog het meest. Maar de enige ware versie van de geboorte van Jezus Christus wordt via overlevering al generatieslang doorgebalkt door de familie van de equus asinus, de ezels. Hoe ik dat zo zeker weet? Van de ezelin die bij ons midden in het dorp woonde. Ze is vernoemd naar haar stammoeder en haar naam was Sarah.

Onderweg had Sarah haar beide metgezellen al menigmaal verwenst in de naam van de kleine Deugniet in de buik van haar bazin. En dat terwijl ze Zijn naam nog niet eens wist! Het lag geheel niet in haar aard om dat te doen. Van huis uit was Sarah namelijk heel lankmoedig en gehoorzaam. Maar juist dat laatste wenste ze dat ze dat niet was geweest. Wat een bezoeking! Wat een tocht! Ruim een week waren ze gedrieën nu onderweg en nog steeds waren ze niet op de plaats van bestemming…

Vanuit de stad moesten ze eerst over een berg en daarna daalden ze af in de mooie groene vallei. Dat was nog appeltje eitje. Ze liepen langs een rivier die ze ook een paar keer moesten oversteken. Maar er waren helaas geen ezelsbruggetjes. En oh, Sarah heeft zo’n hekel aan waden! Een beetje met de buik door het water soppen en ondertussen door het stromende water niet kunnen zien waar je loopt. Wat nou koppig? Ze moest haar kostbare last toch veilig naar de overkant brengen? Had haar baas Jozef maar een betere weg moeten uitzoeken!

De derde dag waren ze bijna ten prooi gevallen aan die lapzwansen. Dan moet je niet bij Sarah wezen! De aanval is immer de beste verdediging, zo heeft ze ooit van haar moeder geleerd. De ene had ze een kopstoot verkocht en die andere had wel een kwartier lang naar asem liggen happen. Waarschijnlijk heeft ie levenslang een mooie halfronde voetafdruk op zijn borst staan. In uiterste nood was recht naar achteren slaan geoorloofd, vond Sarah. Met de staart tussen de benen waren de beide struikrovers afgetaaid. Hoe zou het afgelopen zijn als Sarah er niet was geweest?

Haar last leek met de dag zwaarder te worden. Dat was in werkelijkheid ook zo, maar het werd toch vooral een mentale kwestie. Gaandeweg begreep Sarah uit de gesprekken van haar beide reisgenoten dat er spanningen waren. Het jonge stel was nog ongetrouwd en gek op elkaar. En zij was hoogzwanger, maar niet van hem. Er was hem wel verteld hoe de vork in de steel zat, maar zo nu en dan kwam het hem toch weer erg ongeloofwaardig voor en begon ie te vragen hoe dat heilige boontje het in hemelsnaam klaar had gespeeld. Daar wist zij dan weer geen bevredigend antwoord op te verzinnen. Bovendien had ze genoeg aan zichzelf. Waarom moest zij in haar conditie die ellendige tocht maken op dat hobbelbeest? Zo vroeg zij zich op haar beurt af. Hobbelbeest? Dat was dan weer tegen het zere been van Sarah. Immers, de bazin had nog geen meter zelf hoeven lopen en ze had zelfs de voetjes droog kunnen houden. Op zo’n moment stopte Sarah opstandig en verzette geen been meer…, totdat ze zich met lieve woordjes en verontschuldigingen toch liet vermurwen om verder te sjouwen. Het ergste van alles was dat Sarah begrepen had welk een kostbare last ze droeg. Wat ze daarover had opgevangen? Dat wil je niet weten…

We schrijven ver vóór het tijdperk van de TomTom. Het was maar goed dat Sarah van nature een goed gevoel voor richting had. Als het aan haar baas had gelegen, hadden ze de verkeerde afslag genomen. Verdwalen in een zanderige woestenij en vervolgens verhongeren waren dan hun deel geweest. Je moet er niet aan denken! Nee. Sarah had haar metgezellen behoedzaam de weg gewezen en nu liepen ze over een berghelling langs een steile afgrond naar boven. Ze stoot zich in het gemeen niet tweemaal aan dezelfde steen, maar een beproeving was het wel…

Heel laat op de avond bereikten ze uiteindelijk het stadje waar ze moesten zijn. Voor nota bene een puur administratieve kwestie. De essentie daarvan was Sarah totaal ontgaan. Maar goed, ze waren er. Na meer dan een week de nacht sluimerend onder struikgewas of in donkere grotten doorgebracht te hebben zou er waarschijnlijk eindelijk een mooie slaapplaats in het verschiet liggen. Was de bazin ook wel aan toe. Bovendien had Sarah nattigheid op de rug gevoeld. De vliezen zouden toch niet al gebroken zijn?

De baas klopte aan bij een herberg. Er kwam geen reactie. Alles leek al in diepe rust. Toen hard roepen en een wanhopige kreet van Maria, zo heette de bazin, ook geen effect leken te hebben, werd het Sarah te gortig. Ze zette het enorm op een balken zoals alleen een ezelin in allerhoogste staat van paraatheid dat kan. Rap kwam er een slaperig hoofd door het bovenraam onthutst kijken wat er aan de hand was. Nee, er was geen plaats meer. Maar er was wel een schuur achter de herberg. Als ze wilden konden ze daar terecht. De schuurdeur was wel los. Nou ja! Dat was uitstekend voor Sarah, maar voor Maria? Toch stemde Jozef, haar aanstaande, toe.

Gedrieën liepen ze naar de schuur. Jozef ontstak een olielamp die om de hoek van de deur stond en tuurde voorzichtig naar binnen. Sarah nam het voortouw en stapte resoluut de schuur in. In de verste hoek stond alleen een os. Ongevaarlijk, taxeerde Sarah. Die zijn immers nog gezapiger dan een kluns. Er stond een grote gevulde waterbak en er lagen enkele balen hooi op elkaar gestapeld tegen de muur. Er moeten ook wel eens schapen in gehuisvest zijn, want er stond een ondermaats ruifje midden in de verder lege ruimte. Jozef en Maria volgden Sarah naar binnen en vlijden zich oververmoeid neer in het stro in de andere hoek van de schuur. Ze trokken een oude paardendeken over zich heen en sliepen vrijwel terstond. Doodmoe maar tevreden aanschouwde Sarah het tafereel in het flakkerend schijnsel van de olielamp en ze  begon zich tegoed te doen aan het hooi. De os deed al die tijd alsof het nachtelijk bezoek de gewoonste zaak van de wereld was.

Even na middernacht werd de stilte plots doorbroken door een oorverdovende gil van Maria. Sarah spitste haar lange ezelsoren en zelfs de os keek verstoord op. “Het komt!”, kermde Maria. Als door een wesp gestoken schoot Jozef overeind. Even wist hij zich geen raad. Hij probeerde zijn verloofde wat te sussen en beloofde hulp te gaan halen. Terwijl Maria hem hardop smeekte niet weg te gaan, vloog Jozef de schuur uit. Sarah zag haar bazin in barensnood en boog zich over haar heen. Ze duwde haar warme snuit tegen Maria’s wang. Dat werkte kalmerend. De rustige ademhaling van de ezelin bracht die van Maria weer in het gareel. Bij de eerstvolgende wee greep Maria de beide voorbenen van Sarah vast en al puffend kwam ze weer wat tot zichzelf. De os aanschouwde het tafereel verwonderd. Hij had geen flauwe notie wat er in hemelsnaam aan de hand was.

Het leek een eeuwigheid te duren eer Jozef terug kwam. Hij had geen dokter kunnen vinden, noch een vroedvrouw. Wel was hem een stapel doeken toegestopt en een halve liter zelfgestookte jenever. Daar moest hij zich mee kunnen redden, zo was hem te verstaan gegeven. Toen Jozef de schuur weer naderde hoorde hij Maria het uitschreeuwen van de pijn. Om zich moed te verschaffen nam hij een ferme teug van het geestrijke vocht. Toen hij door de deur kwam zag hij zijn verloofde languit in het stro liggen met haar rood aangelopen hoofd tussen de voorbenen van Sarah. Sarah hield haar hoofd voorover gebogen naast het hoofd van Maria en leek Maria kracht in te prevelen. Maria perste uit volle macht net een bebloed kruintje uit haar moederschoot. Jozef sloeg beide handen voor zijn wagenwijd openstaande mond, zijn ogen draaiden weg en pardoes viel hij languit in het stro. De jeneverkruik rolde door het stro tot vlak naast Maria. Sarah griste met haar tanden een schone doek onder de armen van Jozef vandaan en spreidde die als een volleerd baakster tussen Maria’s benen.

Toen Jozef weer bij zinnen kwam aanschouwde hij een wonder van een Kind gewikkeld in doeken, geklemd tegen de borst van Zijn moeder. Maria glimlachte flauwtjes naar hem. Sarah keek Jozef meewarig aan. Maar haar blik straalde trots uit toen ze zich weer tot Maria wendde. Buiten klonk geblaat en geroezemoes. Even later werd er op de deur gebonsd. Terwijl Jozef naar de deur liep haalde Maria de kleine Man van haar borst af. Er klonk een boertje en daarna legde Maria haar Zoon in het ruifje. ‘Nu al kraamvisite?’, dacht Sarah, ‘Het is hier nog een puinhoop!’ Ze zag de moederkoek in het stro liggen, naast de kruik met de ‘poppeslok’. Vlak voordat Jozef herders naar binnen liet gaan bedacht Sarah zich geen moment. Ze greep de gladde vliezen tussen haar tanden, liep ermee naar de hoek van de schuur en verslond ze in een oogwenk. Het gaf haar een beetje een bittere nasmaak, vond ze. Was dat een voorteken van wat er voor de Jongeman en Zijn volk in het verschiet zou liggen?

Kerst 2010

Sarah uit Reduzum